Bij de Samojeden
in Siberië In de jaren 1911 tot 1914 maakt de Finse
taalkundige Kai Donner een studiereis langs verschillende Siberische stammen,
om hun talen te bestuderen voor ze uitsterven. Hij doet daar verslag van in
zijn boek "Bij de Samojeden in Siberië" dat in 1915 verschijnt.
Naast veel antropologische waarnemingen maakt hij hieronder een beperkt
aantal aantekeningen over honden: De schrijver op de tundra. Door contact met de Russen verliezen de Samojeden hun traditionele levenswijze
en hun middelen van bestaan. Ziekten doen de rest om ze te gronde te richten: Verder stroomafwaarts langs de rivier vond ik
reeds ellendige, half onderaardse woningen met vensters van ijs en slechts
één vertrek, waarin zich een massa mannen, vrouwen, kinderen en honden
bevonden. Dat alles bovendien met zoveel vuil omringd, dat het op wit papier
niet te beschrijven is. .... Zelfs
hun woningen, hoewel op Russische wijze ingericht, zijn stinkende
Augiasstallen, waar mensen, kalveren, honden en kippen het tussen dezelfde
vier wanden uitstekend met elkaar kunnen vinden. Men zou graag geloven dat
dit samenleven onschuldig en onschadelijk is, maar ook deze illusie verdwijnt
als men telkens weer schandelijk verminkte gezichten tegenkomt, als men niet
alleen mannen maar ook vrouwen dronken in hun hut ziet liggen en hun nasale
dissonanten hoort, die erger klinken dan het gebrul van hun dierlijke
huisgenoten. .... Dat
wat zo schokkend tragisch werkte waren de verwoestingen die de pokken onder
de Samojeden aangericht hadden. Reeds in de eerste hut die we bezochten
heerste de plaag, en de hele familie lag ziek. In de tweede was nog één lid
van een vroeger talrijke familie in leven, en in de volgende berkenbast hut
lagen doden en stervenden naast elkaar. De stervenden waren zo verzwakt dat
ze zichzelf geen eten meer konden verschaffen en ik ze met mijn broodvoorraad
daar moest laten. Zo was het de hele weg; in de ene hut liepen degenen die
nog bij krachten waren met zwarte korsten op hun gezicht rond, in de andere
lagen ze half bewusteloos en wachtten op de bevrijdende dood. Ze waren
massaal gestorven en zonder hulp zouden nog veel meer dezelfde weg gaan. Want
artsen waren er niet en zijn er nooit geweest in deze streken; medicijnen
waren onmogelijk te verkrijgen en inenting kwam helemaal niet ter sprake. .... De stammen die verder naar het noorden wonen slagen er beter in hun
levenswijze te bewaren: De Woud-Samojeden De eigenlijke Woudsamojeden, die aan de
zijrivieren van de Ob leven, aan de Tym, Wasjugan (alleen aan de monding, verder
weg wonen de Ostjaken), Parabel, Ket, Tschaja en de Tschulim is het tot
zekere hoogte gelukt de levenswijze te behouden, die hun stamverwanten op de
tundra eigen is. Als in augustus de eerste sneeuw op de velden ligt, beginnen
ze met hun voorbereidingen voor het naderende jachtseizoen. De narten, kleine
lichte door honden getrokken sleden, worden in orde gebracht, nieuwe sneeuwschoenen
worden vervaardigd, vallen en strikken nagezien, bontkleding genaaid en klaar
gemaakt. Dan wordt de mondvoorraad ingepakt, die grotendeels uit gedroogde
vis bestaat (zogenaamde pors of pik.)Ook de meeste kinderen worden in deze
slee gelegd, die samen door vrouwen en honden getrokken wordt. De mannen en
grotere kinderen lopen op sneeuwschoenen voorop, en banen en wijzen de weg
door de wildernis, waar men geen andere mensen tegenkomt. Een Samojeedse markt in Napas-ed In het kamp heerste een druk leven. De honden die
de Samojeden altijd meenemen waren in lange rijen aan palen gebonden en
blaften dag en nacht. Dronken mensen tuimelden van de ene drijvende
verkoopkraam naar de andere, en de lucht was gevuld met geuren. .... Enige
dagen daarop kwam ik aan in Tomsk. Mijn boot en mijn hond had ik in Togur aan
de monding van de Ket achtergelaten. In dit seizoen is Tomsk op z'n warmst en
stoffigst. Aan de Ket: Slecht weinigen van hen hebben rendieren, de
meesten stellen zich tevreden met de honden als trekdieren. In ieder geval
levert de jacht op wilde rendieren genoeg huiden op om zich in de winter in
warme rendierpelzen te kunnen kleden. In een Tunguzenkamp: De behuizingen stonden ver van elkaar; de
tussenruimten werden door de rendierkuddes ingenomen die vrij groot waren. De
dieren waren in lange rijen aan de bomen vastgebonden. Midden op de dag
werden ze om te weiden in het bos gelaten, waar de bodem geheel met mos bedekt
is, dat hun tot voeding dient. Tegen de avond werden ze met honden weer ingevangen,
die ze samendrijven en niet toestaan dat ze zich verspreiden. Er waren geen
sleden te zien, want de Tunguzen rijden altijd op hun rendieren, en pakken op
reis alle bezittingen op de ruggen. Zo komen ze in de woestenij sneller
vooruit. Met
paarden naar Makowkoje: De
tweede dag bereikten we 's avonds het dorp dat op een mooie helling langs de
Ket ligt. Mijn ontvangst was koel, omdat mijn samojedenhond, die voor het
eerst in zijn leven kippen zag, er een half dozijn de strot afbeet, voor ik
hem vast kon grijpen. De arme hond was bijna doodgeslagen, maar in de laatste
minuut lukte het mij vrede en verzoening te stichten. Ook werd de ontvangst
vriendelijker omdat ik beloofd had voor elk onthoofd lijk dat gevonden zou
worden een bepaalde som gelds te betalen. Moeilijkheden
op reis: Mijn
reis naar het noorden vorderde buitengewoon langzaam. Langs de Jenissei zijn
er eigenlijk geen postpaarden. In een klein dorp was er vaak maar een oude
knol op te porren, of men moest genoegen nemen met een driespan dat uit één
paard tussen twee honden bestond. Deze ongelijke trekdieren deden echter hun
werk heel goed, en de honden trokken evenveel als het afgebeulde paard. Om
sneller bij het doel te komen reisde ik dag en nacht. Rendierteelt: De
rendierteelt dwingt de Ostjak-Samojeden het hele jaar door van de ene naar de
andere plaats te trekken om mos voor hun kuddes te zoeken. De tundra is groot,
en er is meer dan genoeg voer voor al hun rendieren, hoewel ze vroeger kuddes
van honderden zoniet duizenden rendieren hebben gehad. De rendierteelt van de
Samojeden onderscheidt zich in vele opzichten van die van andere volken;
vooral wellicht daarin, dat ze altijd zelf hun rendieren hoeden, waarintegen Juraken
en Tunguzen hiervoor graag honden gebruiken. In Pokkelky: De
ruimte raakte steeds voller met mensen, en daartussen drong zich een menigte
meer of minder kwaadaardige honden, die uit gewoonte gromden, als iemand in
de buurt van hun baas kwam, wat in het gedrang niet te vermijden was. Verscheidene
families sloegen in het gemeenschapshuis hun kamp op, en het gevolg daarvan
was een flink lawaai, waarin kinderen en honden dag en nacht niet voor elkaar
onder deden. Terug naar
het zuiden: De karavaan, die zich die dag in
beweging zette, bestond uit elf sledes. We hadden in totaal 22 trekrendieren,
een menigte rendierkalveren die onderweg opgegeten zouden worden, en één
hond. Als
we ons de volgende dag in beweging zetten is onze karavaan aanzienlijk
gegroeid. We hebben zestien sleden met tweeëndertig aangespannen rendieren,
en het gezelschap bestaat uit zeven kleine kinderen, drie vrouwen, vier
mannen en verscheidene honden. De lange stoet ziet er schilderachtig uit op
de tundra. De
Kamassen: Tegenwoordig
hebben bijna alle Kamassen in dit dorp vaste woonplaatsen, en geen van hen
heeft rendieren. Nog voor twintig of dertig jaar was hun leven heel anders. Het
hele jaar door reden ze op de ruggen van hun rendieren tot ver in de omtrek,
zoals de Tunguzen en Karagassen het nog steeds doen. In deze bergachtige
gebieden kon men geen slee gebruiken, en slechts op korte jachtpartijen
gebruikten ze kleine sleden, die door honden getrokken werden, en die uit
uitgeholde boomstammen gemaakt waren.
Deze sleden zijn wat vorm en type aangaat zeer ouderwets en behoren zeker tot
de allerprimitiefsten in hun soort. Het
boek "Bij de Samojeden in Siberië"verschijnt binnenkort in een
Nederlandse vertaling. Eris
Koops |